terug

Aflevering 8: requiem

Requiem_Band.png
Requiem_InhoudMap.png
Requiem_Gedicht1.png
Requiem_Ets1.png
Requiem_Gedicht2.png
Requiem_Ets2.png
Requiem_Gedicht3.png
Requiem_Ets3.png
Requiem_Gedicht4.png
Requiem_Ets4.png
Requiem_Handschrift.png
Requiem_ExtraMateriaal1.png
Requiem_ExtraMateriaal2.png
ContinentalHotel_Band.png
ContinentalHotel_Requiem.png
ContinentalHotel_Pernath.png
Hooft_VerschillendeFormaten.png

‘Requiem’ verscheen in september 1975 als achtste aflevering van Hoofts bibliofiele serie, onder redactionele leiding van Herwig Leus en Willem M. Roggeman, bij uitgeverij Hooft te Aalst. De aflevering bestaat uit vier gedichten en vier etsen met aquatint van Patrick Conrad. In deze autobiografische cyclus schrijft Conrad de dood van zijn vriend en mede Pink Poet Hugues C. Pernath van zich af. ‘Requiem’ maakt integraal deel uit van de bundel Continental Hotel en verscheen als vooruitgave in de bibliofiele reeks.

De gedichten in de foto's zijn een reproductie van de cyclus in:
Conrad, P. (2015). AS - Gedichten 1963-2014. Poëziecentrum.

Type
boek
Onderwerp
Patrick Conrad
Hugues C. Pernath
Herwig Leus
Willem M. Roggeman
Bewaarinstelling
Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience
Datum van creatie
09.1975
Maker
Patrick Conrad
Medewerker
Leus, Herwig
Roggeman, Maurits, Willem
Materiaal/Afmetingen
papier: Vélin Arches 250 gr.
hoogte: 400 mm
breedte: 300 mm
Objectnummer
D/1975/2012/3
Taal
Nederlands
Locatie/Tijd
Uitgeverij Hooft: Aalst
gedichten gezet door Roger van Akelijen bij De Zwarte Panter: Gent
etsen gedrukt door Drukkerij Erasmus: Gent
Rechten
Geen Creative Commons - Alle rechten voorbehouden
Transcriptie
[gedicht 1]
Want vaag in de verte leven nu voor mij
de anderen, gegoten in de vorm van velen.
En wat wij verkondigen weten slechts weinigen :
de doven die als dichters de dood aanhoorden,
de kalme dragers der eeuwige koude maskers.

Zachte zomer in het park. En kijk hoe geen wolk meer wacht
boven deze stad waarin wij zuchten, en zoekend en falend
vrienden en vrouwen deelden.
Verzwijgend wat het zwijgen mij oplegt aanvaard ik
die laatste kramp en krimp van verdriet.

Alsof ik vandaag de tweede tedere tocht beëindig
tussen gevelrijen, rijen bomen, rijen glimmende stenen
met namen van niemand erop, en stilsta.
Alsof de anderen nu pas naderen en de nacht,
hoe adembenemend ook, nog mooier en dieper lijkt.

[gedicht 2]

Maar wenen om de woede en de weelde van je val
durven slechts vreemde en verwelkte vrouwen,
verscholen en verlegen in de vouwen van hun wroeging.
Wij, de verraders, kusten elkaar als mannen : op de wang,
op de slaap, of aarzelend ertussen uit schaamte.

Dit tasten niet, dit haperen niet, terijl banden
en beelden de stemmen en huivers van vroeger verdringen,
en minder nog dit hunkeren zal ik herhalen.
Want bevend betreed ik de treden van de pijn :
Ervan wat verging is sterven op wat puin.

En weer zwelt, ondaks de grote moeheid, in mij
de duistere drang iets te strelen, (een boek,
een dier, een plooi, een gladde, glanzende vrucht) of
tevergeefs de tamme tekens van mijn taal te ordenen,
mijn haat en mijn leed in een laatste extase te verwoorden.

[gedicht 3]

Een gil in een gang en in de avond die ademt
een weerloze wandelaar wuivend naar weleer.
De huid van de dood is zacht als de nacht, triest
als de huid van een huis dat huilt,
gespannen als een vlies over het vlees dat wacht.

Met de eenzaamheid verzoend als met de zonen van je vrienden,
bedrogen door het sidderend ongeduld der dagen,
en met welke wonden nog niet geheel geheeld,
beef je na in de verbazing en de lieve leugens
van vele gesprekken als van vele vrouwen.

En ‘s morgens in de dauw en als nooit tevoren
staren de overlevenden naar elkaar op straat.
En zoals de twijfel de tederheid, verving de trots
de ijdelheid. Zij ondergaan, zij verwarren,
en verrassen de vreemden met hun vraag naar vriendschap.

[gedicht 4]

Tot ook ik tenslotte -tot ook zij na dit slenteren-
na de wanhoop, na de waanzin deze zaal verlaten,
wil ik de duidelijkheid verduisteren, de eenvoud vertrappelen.
Want gemeen hadden we, buiten de geknakte rede,
onmacht en overgave en het bedrog van beloften.

Sprakeloos ben ik na de liefde als na de dood.
En je lippen en de kreet die ze krult voor eeuwig
vervormen de klanken van dit schuldig gehakkel. Praten doe ik
met niemand meer, de anderen horen mij evenmin. Tenzij :
met enkelen die mij trachten te troosten en enkel met hen.

Omdat alles in deze tijden van troebele tederheid
reeds zou gezegd zijn, terwijl wij ons verwonderen
over wat zo vreselijk vervaagt, achter onze glazen
wachten op de weemoed van de dagen die naderen.
Want nu sterf en slaap ik in je warmte.
Tags
Hoofts bibliofiele serie, Hugues C. Pernath, Patrick Conrad, Pink Poets, Uitgeverij Hooft