"Op het gevaar af terminologische verwarring te zaaien zou ik willen stellen: ik gebruik automatische meetkundige vormen, die ik als natuurlijk ervaar - horend bij mijn natuur.
Deze redenering is natuurlijk het gevolg van een lange culturele en filosofische ontwikkeling die in de mensen van De Stijl haar eerste practici en in de nieuwe beelding van Van Doesburg haar eerste moderne theoretische uitdrukking gevonden heeft.
Het is de houding van iemand die niet meer in onmiddellijk contact met de natuur leeft, haar alleen nog door allerlei filters waarneemt en wiens wereldbeeld geheel door het technisch-wetenschappelijk denken is bepaald. De magie van maat en getal is er niet minder om."
(Renaat Ramon in Maten & Gewichten)
Het oeuvre van Renaat Ramon laat zich niet makkelijk ontrafelen in verschillende componenten. Ramon is plastisch kunstenaar, visueel dichter en woorddichter en dat allemaal tezelfdertijd. Het werk van Ramon of het dan wel met woorden, dan wel met plastiek is, vormt een condens geheel dat vaak met elkaar interageert.
Zoals Jaak Fontier opmerkte in zijn monografie Maten & Gewichten (1997) plaatst Ramon zijn werk in een constructivistische traditie die haar wortels heeft bij de Russische Suprematisten, de Stijl, Bauhaus, ... Ramon zelf zegt daarover in Poëziekrant 3, 2012: 'Er gaat niets boven de schoonheid van driehoek, cirkel en vierkant. Een schoonheid die Plotinos al ontroerde. De meetkunde is niet alleen de meest exacte wetenschap, het is ook de charmantste.'
Jaak Fontier wijst in zijn boek ook op de complexe verhouding die Ramon heeft met kleur. Bij zijn sculpturen uit steen koos hij ervoor om de natuurlijke kleuren te behouden. Zoals Fontier opmerkt stelde het probleem van de kleur zich pas toen Ramon begon te werken met metaal, waarvoor hij een verfhuid moest bepalen. Hoe complex de relatie ook, basisbeginsel is dat de kleur de vorm moet ondersteunen.
Opvallend is de affiniteit van de kunstenaar met de kleur geel, dat hij onder meer gebruikte bij de seriële sculpturen Polis (1985), Mucronis (1986) en Cycloop (1983) en ook bij meer lineair uitgewerkte composities als Odeon (1987) en Fuga (1988). Fontier vermoedt dat de keuze voor geel mee bepaald wordt door het feit dat geel niet alleen in een natuurlijke omgeving, maar ook in een stedelijke site een sterk contrasterende werking uitoefent.