Mark Insingel staat bekend als één van de belangrijkse experimentele dichters uit het Nederlandse taalgebied. Toch kan zijn vroege werk veeleer tot de ‘conventionele’ poëzie worden gerekend. Hij debuteerde in 1956 met de bundel Panaroma die een jaar later al gevolgd werd door Ons derde land. Hoewel critici in zijn gedichten al enkele sporen van talent bespeurden, kreeg hij pas echt lof voor zijn twee volgende bundels: Drijfhout en Een kooi van licht (uitgeverij Colibrant van Jozef De Belder). Zowel wat thematiek als literaire procedés betreft werd Insingels vroege poëzie als traditioneel bestempeld. Die idee werd nog versterkt door de niet aflatende stroom van beelden uit de Egyptische, Griekse en Bijbelse mythologieën en door de talrijke referenties aan de natuur.
In de tweede helft van de jaren zestig verschoven Mark Insingels opvattingen over poëzie. Hij ruilde de conventionele natuurbeelden in voor meer visuele gedichten waarin hij – in de sporen van de poésie pure van zijn voorbeeld Paul Van Ostaijen – onafgebroken speelt met typografie, vorm en ritme. Met deze visuele (of ook wel concrete) poëzie wilde hij de taal als een autonoom systeem van klanken en woorden presenteren en streefde hij de “lyricisering” na: “het vormelijk concretiseren van een mededeling” (Renaat Ramon, Vorm en Visie, p.239). Deze experimentele manier van schrijven legde Mark Insingel voor het eerst voluit aan de dag in Perpetuum mobile (1969) en Modellen (1970), die nog steeds tot zijn beste bundels worden gerekend. In deze werken exploreerde hij ook twee thema’s die sindsdien voortdurend terugkeren in zijn oeuvre: de cirkel en de taal. Het eerste thema uit zich niet enkel door het opduiken van termen als ‘rond’ of door woorden typografisch in cirkelvorm te plaatsen. Insingel integreert het ook in zijn obsessie voor logica; vandaar nemen zijn experimentele gedichten vaak de vorm aan van een cirkelredenering. Het tweede thema, taal, vormt dan weer een centrale problematiek in zijn poëzie waarin onafgebroken de relatie met waarheid, vrijheid, waarheid en betekenis wordt onderzocht.
Zijn recentere bundels, bijvoorbeeld Niets (2005), Iets (2007) en Lang Leven (2010), vertonen minder typografische experimenten dan zijn de gedichten in de tweede helft van de jaren zestig. Dat betekent echter niet dat Insingel zijn fascinatie voor vorm heeft laten varen: “Hun vorm [i.e. de typografie van de gedichten uit Perpetuum mobile] was opvallend, maar eigenlijk waren ze niet concreter dan de lineaire, horizontale gedichten uit Modellen, niet concreter dan een klassiek sonnet; hun typografie is alleen maar de meest voor de hand liggende, de vanzelfsprekende weergave van hun linguïstische structuur” (Renaat Ramon, Vorm en Visie, p.238).
Als een van de pioniers van de Nederlandstalige visuele poëzie wordt het belang van Mark Insingel voor de experimentele literatuur in ons taalgebied algemeen erkend. Bijgevolg was (en is) hij ook een graag geziene gast op literaire evenementen. In 1994 was hij één van de aanwezige fondsauteurs van uitgeverij In de Knipscheer op de ‘Frankfurter Buchmesse’. In 2002 was hij een centrale genodigde op Visie Versa, de Internationale Tentoonstelling voor Visuele Poëzie in Brugge. Zijn werk prijkte er naast dat van auteurs als Renaat Ramon en Marcel van Maele. Daarnaast heeft de impact van zijn literatuur zich ook vertaald in talrijke literaire prijzen, waaronder de Prijs van De Vlaamse Gids in 1970.