Dichtersvrienden: L. Th. Lehmann en Jo Govaerts.

IlseStarkenburg_LouisLehman.jpg

Twee dichters met wie Ilse een bijzondere band had waren Louis Lehmann en Jo Govaerts. Louis Lehmann (1920-2013), werd al voor de Tweede Wereldoorlog door Menno ter Braak en Simon Vestdijk bestempeld tot wonderkind in de poëzie. Louis was ruim veertig jaar ouder dan Ilse. Maar zij voelde zich zeer verwant met hem, hoezeer zij in de meeste opzichten ook tegenpolen waren. Lehmann, talenwonder, wetenschapper en schrijver van twee romans, was criticus, vertaler, tekende, componeerde, danste. Dat dansen was trouwens een van de dingen die hem met Ilse verbond. Ze danste graag en vond in Louis een leermeester: ‘Niet naar je voeten kijken!’ riep hij, als hij opsprong en een Curaçaose wals inzette, meezingend met een Caribisch liedje dat hij woord voor woord in het Papiamentu uit zijn hoofd kende. Er kwam bij hem altijd wel zoiets voorbij. Ilse genoot daarvan.

Louis’ achteloze virtuositeit en overvloed aan mogelijkheden stonden nooit in schril contrast met haar goudzoeken naar woorden. Juist niet. Ze waren voor een deel complementair, maar eigenlijk uit hetzelfde hout. Ze waren wat ze waren, zonder dubbele agenda’s, vrij van poses. Ogenschijnlijk grote verschillen tussen hen, bijvoorbeeld dat Louis tweevoudig academicus was en, zo contrair aan Ilse, ooit een studie rechten die hem níet interesseerde wél had afgerond, dat soort dingen bleven bijzaken.

Voor zijn tweede studie, archeologie, had Louis trouwens wel een passie. Hij had internationaal naam gemaakt als scheepsarcheoloog en reisde naar congressen met vakgenoten. Roeien, graven en duiken maakten daar ook deel van uit. Op zijn 75e promoveerde hij op de multireme, een galeischip uit de oudheid met meer dan één rij roeiers. Zijn proefschrift De Queeste naar de multireme werd in 1995 uitgegeven door de Bezige Bij. Pas toen had hij het gevoel dat hij een echt beroep had en ging hij weer poëzie publiceren. In datzelfde jaar trad hij op in de Nacht van de Poëzie en stal daar de show met een rap die het achtuurjournaal haalde.

.

2007-llalshomouniversalis.jpg
lehmann-bio.jpg

Het was de sfeer waarin Louis thuishoorde. In zijn geboortestad Rotterdam was hij bij Poetry International een vaste gast op het informele openingsfeest voor de dichters. Hij was bij het festival betrokken als dichter, vertaler, deelnemer aan fringeprogramma’s. Toch noemt Ilse Louis In haar boekje Louis Lehmann als homo universalis  (Slibreeks, 2007) ‘de dichter die geen dichter wilde zijn’. De in 2021 verschenen biografie door Jaap van der Bent heet bijna hetzelfde: De dichter die het niet wilde zijn. Louis had het gevoel dat zijn vroege debuut een echte carrière in de weg gezeten had. ‘Als ik ergens kwam solliciteren zeiden ze altijd: ‘Maar u bent toch die man van die gedichten… Dan kreeg ik de baan niet.’ Maar de manier waarop Ilse Louis in haar aan hem gewijde boekje karakteriseert, als ‘iemand die op een zeer eigenzinnige manier inhoud weet te geven aan letterlijk alles wat zich maar aandient’, laat raden waarom een gewone loopbaan voor Lehmann niet was weggelegd. Hij kon niet binnen de lijntjes kleuren. Te zeer een buitenbeentje, een beetje verdwaald ontwaakt, net als Ilse. Ook toen hij al flink op leeftijd was bleef de inboedel van zijn huis in de Nieuwmarktbuurt het samengeraapte huishouden van een studentenwoning. Hij improviseerde graag met meubels en huisraad. Een oude kruiwagen zonder wiel was zijn favoriete stoel.

op visite bij een eminence grise      

voor L.Th. Lehmann

onze leeftijden verschillen
onze levens niet echt
wij zijn kinderen
zonder kinderen

we schreven wat gedichten
hij in zijn boot
ik achter mijn raam


heeft hij dat tachtig jaar volgehouden?
en ik ben pas! En ik ben al!
en toch:

ik zit op zijn stoel
een omgekeerde kruiwagen
mijn benen losjes
op de handvaten

hij danst, zet een pot thee
neemt zijn muts van de kapstok
‘waarom zou een gewone muts
geen theemuts kunnen zijn?’

Ilse Starkenburg uit 'In plaats van alleen' (2003)

 

Ilse’s jongere vriendin Jo Govaerts (Leuven, 1972) kleurt ook al niet tussen de lijntjes. Maar zij kan een woelig leven wel verbinden met een reguliere werkkring. Met schrijven en publiceren begon ze uitzonderlijk vroeg. Ze debuteerde in 1987, hetzelfde jaar als Ilse. Niet in een tijdschrift, maar met de succesvolle bundel Hanne Ton. Jo heeft zich later vaak door dat veelgeprezen debuut achtervolgd gevoeld. Het succes kwam vroeg, ze wilde geen curiositeit zijn. Vóór haar 27e had ze al vier dichtbundels gepubliceerd.

001.jpg

Ilse en Jo leerden elkaar kennen in Rotterdam. Hun vriendschap werd op Poetry International geboren. Ze hadden affiniteit met elkaars sobere taal, hun anti-hermetische gedichten. De vliesdunne, soms vervreemdende teksten van Ilse en het aardsere, maar lichte, parlando van Jo vonden een wederzijds klankbord. Ze verdiepten zich ook graag in poëzie van anderen. Jo vond in Ilse een ‘heerlijke gesprekspartner met scherpe observaties over literatuur’. Maar ondanks hun onmiskenbare verwantschap, waren ze zeer verschillend. ‘Ze heeft nu drie kinderen / en toen ik haar leerde kennen / nog geen één’, schrijft Ilse in een gedicht. En in een interview met Remco Ekkers zegt ze: ‘We lijken op elkaar maar tegelijkertijd helemaal niet. We hebben intens mailcontact en accepteren elkaars levensstijl, stellen daar geen vragen bij’. (Poëziekrant, 2007)

Ilse een eiland, Jo een globetrotter. Ze woonden in verschillende landen, hun vriendschap was er een op afstand, maar hun huizen stonden open voor elkaar. Toen Jo trouwde en een gezin kreeg veranderde dat niet.

Jo had slavistiek in Leuven en Warschau gestudeerd. Ze woonde ook in Londen waar ze sociale antropologie en geschiedenis van Centraal Azië studeerde. Haar interesse voor vreemde talen en culturen stuwde haar voort. Ze had zich in Warschau en Krakau op het werk van de Poolse dichter Zbigniew Herbert gespecialiseerd, ging naar Kirgizië en Tatarstan, nam lessen Tataars, deed onderzoek naar etniciteit en nationalisme, schreef reisreportages. Later woonde ze met haar gezin in Brussel, Italië en Luxemburg. Toen ze drie kinderen had bleef ze reizen, werken en schrijven. Voor een boekpresentatie van Ilse kwam ze zo nodig met een baby aan de borst naar Amsterdam.

Als slaviste beheerst ze meerdere Oost-Europese talen, maar ze vertaalde vooral uit het Pools, o.a. werk van Anna Świrszszyńska en van (de latere) Nobelprijswinnaar Wisława Szymborska. Toen ze als vertaalster voor de Europese Unie werkte had ze de kans om er Litouws bij te leren. In de jaren 2008 en 2009, toen ze met haar gezin in Italië woonde, vertaalde ze Eugenijus Aliṧanka, die haar interesse voor de poëzie van Zbigniew Herbert deelt. Toen Aliṧanka in 2010 deelnam aan Poetry werd zijn bundel Uit het archief van de ongeschreven brieven daar ten doop gehouden. Een moment als dit, waarop Jo een Nederlandse stem gaf aan een bijzondere dichter, was ook voor Ilse een hoogtepunt.

 

yoors-biografie.jpg

Jo vond haar eigen poëzie en de presentatie daarvan belangrijk, maar ze liet zich toch vaak meeslepen door andere fascinaties. Zoals die voor Jan Yoors, ‘de kunstenaar met het zigeunerhart’, waarvan ze het werk haast per toeval ontdekte, maar waarmee ze een belangstelling voor de geschiedenis  van de Roma deelt. Ze besloot een biografie te schrijven van Yoors, een naar New York geëmigreerde Vlaming, tapijtkunstenaar, die als jonge knaap in de jaren dertig rondreisde met zigeuners en zijn herinneringen daaraan te boek had gesteld. Jan Yoors toont het leven van de zigeuners tot aan hun deportatie naar de vernietigingskampen van de nazi’s, een lot dat de schrijver op een haar na met hen deelde. De biografie verscheen in 2016 bij Houtekiet. Jo ging het boek zelf naar Ilse brengen.

Voor Ilse viel haar poëzie bijna samen met haar dagelijks bestaan. In Jo’s leven werd de poëzie soms naar de zijlijn gedrongen. Maar voor beiden bleef poëzie een levensbron. Altijd waren ze nieuwsgierig naar elkaars werk.

 

In Jo Govaerts’ verzamelbundel Ik dans me weer bijeen (2021) werd ook een bundel niet eerder in boekvorm gepubliceerde gedichten opgenomen. In het voorlaatste gedicht beschrijft Jo hoe haar zoon op een kerkhof voor haar uit huppelt ‘en verdwijnt tussen het woud van zerken’. Dat gedicht is geschreven toen Ilse nog leefde. Maar de laatste regels krijgen in de context van haar dood een extra lading, alsof Ilse er opeens in doorklinkt: ‘Kom terug, roep ik, en niet alleen naar mijn zoon.’

(Tekst: Joke Gerritsen)

002.jpg

[voor Ilse]

We zouden kunnen doen
alsof we er allebei nog waren.
Jij in je witte flat
met uitzicht op de Barentsz-zee,
ik op mijn berg bij het Comomeer.
We zouden kunnen doen
alsof we alleen maar die trein
nog eens zouden moeten nemen.

We zouden kunnen doen
alsof we het gewoon te druk hadden.
Jouw redacteur had nog eens gebeld voor kopij,
mijn kind lag ziek in bed.
We zouden kunnen doen dat
daarna daarna
we die trein zeker nog eens zouden nemen.

Je boeken staan in mijn kast,
je stem klinkt in mijn hoofd,
de trein rijdt heen en weer
tussen de Barendsz-zee en het Comomeer.

 

Jo Govaerts