We ontmoetten elkaar voor het eerst in 1996 op Poetry International. We hadden alletwee al enkele gedichtenbundels gepubliceerd, Ilse was aan het werken aan een verhalenbundel. Ze was een stil iemand, tot ze plots sprak. Soms uit zichzelf, soms nadat je een vraag stelde die ze de moeite waard vond om te beantwoorden. Dan stak ze van wal en was je getroffen door haar scherpe observatievermogen, haar enorme culturele bagage, haar goed gefundeerde meningen. Als ze het over een boek had, had ze het met de grootste aandacht gelezen. Als ze het over een bevriende kunstenaar had, kende ze die door en door en had ze diens werk met de grootste aandacht bestudeerd. Niets was oppervlakkig bij Ilse. Ten goede en ten kwade. Een wandeling door haar straat gaf haar genoeg indrukken voor een gedicht. Of voor een paniekaanval. Ze was trots dat ze in de Barentszstraat woonde. Elke dag was een verre zeereis en dan een opgelucht thuiskomen.
(foto: Paul Fleming)
Zo zijn ook haar gedichten. Ze gaan vaak niet verder dan het eind van de straat, maar onderweg wordt alles zo nauwkeurig onder de loep genomen dat je niet meer weet waar je het hebt. Nochtans is het een kwestie van concentratie: lees maar, er staat echt wel wat er staat. Zoveel dingen waar andere mensen niet meer bij stilstaan, worden zo grondig ontleed dat je bij slordig lezen zou denken dat ze absurd zijn, terwijl eigenlijk de anderen absurd zijn in hun automatismen: “jij bent iemand/die dit toevallig allemaal merkt”. Als we samen waren, deden Ilse en ik dat samen: allerlei merken.
Ik denk dat een van de dingen die ons bond was dat we allebei vrouw waren in een mannenwereld. Nu ik erover nadenk, is ze eigenlijk de enige andere dichteres waarmee ik zo uitgebreid mijn literaire pad heb gedeeld. Is het bij gedichten schrijven van belang of je man of vrouw bent? Probeer het zelf maar, vrouw zijn op zo’n poëzieavond, en niet voor een aanhangsel van een dichter te worden gehouden, maar je naam op de affiche te moeten aanwijzen en je identiteitskaart bovenhalen voordat je zonder betalen wordt binnengelaten. Zulke gedeelde ervaringen scheppen een band, om het niet te hebben over gênantere. MeToo was een onderwerp dat ons erg aan het hart ging en elkaar konden we in ieder geval waarschuwen voor de Weinsteins van de Nederlandstalige poëzie. “Ach, weer een dichter achter de zon verdwenen”, schrijft een dichter op Facebook. Nee, wil ik roepen, een dichteres, en niets “alweer”. Achteraf twijfel ik toch weer wat Ilse het liefst wou, dichter of dichteres. Misschien toch dichter. Ja, ze had net als ik wel gewild dat die -es geen verschil uitmaakte.
Er waren nog wel meer dingen die Ilse graag had gewild. Iets meer geld, om beter te leven. Een vaste baan hebben was niets voor haar. Wat was ze gefrustreerd toen de overheid het beetje dat ze verdiend had met haar literaire werk van haar uitkering aftrok. Wat een ontgoocheling dat ze geen subsidie kreeg, want als zij geen dichter was, wie was het dan wel? Misschien was dat ook iets dat ons bond: de ontdekking dat het in de literaire wereld helemaal niet altijd om literatuur draait. Waar ik er bij die vaststelling de brui aan wou geven, verschanste Ilse zich des te verbetener achter haar schrijftafel, een boek, een muziekje en een glas wijn bij de hand.
Soms was ze een beetje te verbeten en eigengereid. Het was niet alleen haar eigen wereld die in haar gedichten terechtkwam, maar ook die van anderen. Een zin uit een mailtje werd een versregel, een persoonlijk verhaal werd een gedicht. Zolang het anoniem was, was er geen bezwaar, maar niet iedereen die met naam en toenaam in een bundel terechtkwam, was daar blij mee. Daar had Ilse geen oor naar.
De laatste tijd leek Ilse gelukkig. Haar nieuwe bundel had een goede ontvangst gekregen. Haar gedichten werden in het Spaans vertaald en vormden samen met gedichten van de vorig jaar overleden Menno Wigman de inspiratie voor een dansvoorstelling in Barcelona. In haar laatste berichtje beschreef ze hoe ze de boeken in haar boekenkast aan het herschikken was: “Vandaag al je boeken naast elkaar gezet in mijn boekenkast: zo is het duidelijk een oeuvre. Wel een geniale ingeving van mezelf, vond ik.” Waarschijnlijk is Ilse de enige die op een na al mijn boeken had en ook had gelezen. “Tot zover nu”, eindigde haar berichtje zoals zo vaak, abrupt, en ik dacht, ik moet haar mijn nieuwste boek eens gaan brengen. Maar in plaats daarvan ben ik nu al haar boeken naast elkaar aan het zetten in mijn boekenkast en veranderen al die dunne boekjes samen opeens duidelijk in een oeuvre.
Er zijn veel verhalen en herinneringen, en tegelijkertijd is het allemaal flou geworden. Zijn het haar verhalen of de mijne? Wil ze wel dat ik deze verhalen vertel? “Je moet er toch niet aan denken dat er aan je graf een dichter staat, zeker niet iemand die mij een toelage van het Fonds van de Letteren heeft onthouden », zei ze in een interview aan de Poëziekrant, ietwat ironisch voor iemand die zich met volle overtuiging inzette om gedichten te schrijven voor eenzame uitvaarten. Misschien is het ok als het een dichteres is, die haar bovendien graag een toelage had toegekend.
Jo Govaerts (tekst gepubliceerd in Poëziekrant 1, 2020)