(foto: Paul Fleming)
Met het overlijden van Ilse Starkenburg verliezen we een unieke stem binnen de Nederlandstalige poëzie. Haar gedichten gaan over kleine, dagelijkse dingen en ontmoetingen. Dingen, dromen, situaties die de niet-dichters onder ons als vanzelfsprekend ervaren, soms niet eens opmerken. In Starkenburgs gedichten drukken de beschreven situaties grote kwetsbaarheid uit, die op een trefzekere, want minimale, manier is neergezet. In haar debuut Verdwaald ontwaken (De Arbeiderspers, 1990) is er verwondering bij deze kwetsbaarheid in de wereld:
mijn dagen zijn van te voren
gevuld met enige afspraken
het liefst ontmoet ik mijn kennissen
maar mijn vrienden zie ik ook graag
de bloemenman lacht naar mij
en ik lach terug
ik wijs iemand de weg
o dank u, zegt ze, dank u
en dan heeft iemand plotseling
een naam en een adres
een van ons moet als eerste
het eigen huis laten zien
verlegen stellen we vragen
het begin is voorbij
zullen we elkaar
geschenken blijven geven?
zullen we steeds
nieuwe afspraken maken?
En: ‘het breekt/ uit blijdschap/ omdat iemand aan komt fietsen/ die op reis was, al die tijd/ dat jij met een ei/ door de straten liep (…) er komt iets uit/ dat kan vliegen/ als het een geheim blijft.’ Één zin, en je ziet als het ware een hele film. Soms spelen dieren de hoofdrol in ontkoombare taferelen: een opgesloten wesp in een glas, een witte verwaaide aap in de sneeuw, een strooptocht van vliegen, een beestje zonder armen, benen en borsten, maar met stekels en gedachten die hem kwellen; zij bevolken de gedichten die op even krachtige als beklemmende wijze onopgelost voortduren. Zo luidt het titelgedicht:
een verdwaald ontwaken
van een rood diertje
in een dauwdruppel
een kleine eenheid
zonder mond
oren of ogen
maar beschenen
door de zon
niets buiten
deze rode wereld
die groter wordt
alsmaar groter
als een geblazen zeepbel
die groeit, in plaats van
uit elkaar te spatten
is deze droom
die weigert
met de nacht
te verdwijnen.
Haar tweede dichtbundel Afspraak met een eiland (1995) opent met het zelfgekozen isolement van een vrouw:
trekt een kring om zich heen
soms laat ze een hand toe
soms beantwoordt ze een vraag
maar ze let goed op:
niet teveel handen, niet teveel woorden
daar gaat de kring kapot van
Starkenburg gaat diep bij zichzelf te rade. Haar woorden zijn nietsontziend. Tegelijk blijft haar werk in zijn extreme eenzaamheid bescheiden, klein, introvert, en dat op meesterlijke wijze. Haar woorden zijn eenvoudig en eerlijk. In Gekraakt klooster (2007) luidt het:
als ik een oranje vis was
dan was ik oranje
dan was ik vis
ik woonde in een kleine wereld
waar ik alle anderen kende
nooit verdwaalde ik
ik riep: draai
en ik draaide
ik riep: daar
en daar was ik
en ik viel nooit als ik
De dichter krijgt alle gedachten haarfijn op papier, in uitgebeende miniaturen, die op associatieve, soms springerige wijze tegenstellingen en verschillen combineren. Ze eindigt In plaats van alleen (2003) met het gedicht ‘stad met terugwerkende kracht’:
zolang de kern er nog staat:
smalle kamer, in straat
met grappigge naam
etalageraam alsof
een pop daar moest wonen
zolang de kern er nog staat
kan ik wat eromheen was
ook wel weer opbouwen:
verdwenen stadsgezichten
gesloopte oude vriendschap
muur van bladeren
om mijn langzame leven,
van eerste wijn, eerste wiet
kus op de grote markt
waar zelfs de toren van brak, en
de toren die er nu staat
is een andere toren
de toren die er nu staat
is een andere toren
in iemand anders droom
herfstkring opengebroken
alleen de kern heeft echt bestaan:
de eigen kamer
Het gedicht is haar kring, haar eiland, haar kamer. Starkenburg bezit een bijzondere opmerkingsgave, liefde en aandacht voor mensen en dingen. Een tederheid. In de verhalenbundel De blinde vlek op de kaart (1998) schrijft ze: ‘Ik trek mijn jas aan. Het is een tweedehands herenjas. (…) Altijd als ik hem aantrek, denk ik heel even aan de heer van wie de jas vroeger is geweest. Hij is mijn beschermheer. Zijn jas laat wind noch regen door. Ik besteed ook een gedachte aan de soldaat van wie mijn afgetrapte legerschoenen zijn geweest.’ Voor De Eenzame Uitvaart #103 schrijft ze aan de eenzame dode: ‘laat mij die dochter/ dan maar even zijn’. Het slotgedicht ‘midden in wit’ van Gekraakt klooster is een loflied op het wit in de poëzie en de poëzie zelf:
het gedicht is klaar
al was het altijd
al daar
de lezer kan van
woord naar woord
springen
of rustig lopen
door de regels
tussen de strofen
plaatste ik bankjes
om even met de ogen
op te rusten in eigen,
eigen woorden nooit
is de stad helemaal
voltooid
natuurlijk
overgaan bepaalt
de grens
een laatste steen
een allerlichtste woord
dan stilte: hier
hoeft niets meer te komen
Een paar jaar geleden viel tijdens een grote storm een boomkruin op haar hoofd, met als gevolg een zware hersenschudding. Het tekent de dichter dat zij het voorval in haar laatste bundel De boom valt op mij (2017) als volgt omtovert:
de boom valt op mij,
ik trek hem aan,
omdat ik groen draag
het duurde te lang voor
ik voor groen koos en
dan nog alleen omdat
blauw in de was was
nog even ben ik
een jurk met lichte bladeren
een wandelende tak, dan
slaakt een gevallen
kruin een kreet
Starkenburg is altijd onderzoekend blijven schrijven, je voelt als lezer dat haar gedachten hun paden tijdens het schrijfproces ontdekken en blootleggen. Je herkent onmiddellijk haar stem. Voor altijd. Rust zacht, lieve Ilse Starkenburg.
Rozalie Hirs (deze tekst is geschreven in opdracht van Poëzieclub en in beknoptere vorm verschenen in Awater, Winter 2020-1)