De nieuw-realistische poëzie

Gelijklopend met de ideologie van de Pop Art, ontstaat er in Nederland een poëtische stroming die evenzeer vertrekt vanuit een exclusieve aandacht voor het alledaagse. De nieuw-realisten verzetten zich tegen het experiment van de poëzie van de Vijftigers: het uitbundige taalexperiment bij Hugo Claus of het surrealistische en associatieve taalspel bij Gerrit Kouwenaar moesten bij het nieuw-realisme plaatsmaken voor een democratische poëzie. Gedichten moesten niet langer vragen oproepen, maar eerder antwoorden formuleren. En dat allemaal in een heldere eenvoudige taal.

Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen uitte zich in drie tijdschriften: Ruimten (1961-1973), Yang (1963 - 2008) en Kreatief (1966-2004). De echte doorbraak kwam er pas in 1970, toen Lionel Deflo - de hoofdredacteur van Kreatief - zijn bloemlezing Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen publiceerde. Daarin worden een negental jonge dichters naar voren geschoven als vertegenwoordigers van de nieuw-realistische poëzie, onder wie Patricia Lasoen, Roland Jooris, Daniël van Ryssel, Jan Vanriet, Gerd Segers, Luk Wenseleers, Herman De Coninck, Ludo Abicht en Stefaan van den Bremt. Wat deze dichters dichter met elkaar verbindt, is hun gemeenschappelijk sociaal engagement: hun werk moest een brug slaan met het publiek en kon gerust handelen over het voetbal, een cafébezoek of een fietstocht. Zolang de lezer er zich maar in kon herkennen.

Via die brug werden niet alleen gedichten, maar ook heel wat kunstopvattingen aangereikt. Het tijdschrift waar dit crossmediaal gegeven het best tot uiting komt, is Ruimten. 

 

  • waaier_ruimten.jpg
waaier_ruimten.jpg