Stichtend redactielid, Paul de Vree

Paul de Vree.gif

Midden jaren dertig opteerde De Vree voor een klassieke dichtvorm, strakke vormschema’s en ritmische patronen met een neoclassicistische opvatting, namelijk een harmonisch mens- en wereldbeeld. Als dichter publiceerde hij in 1935 ‘Verzen en kwatrijnen’ en in 1937 ‘Het blanke waaien’.  Zijn werk is een melancholische en dromerige stemmingslyriek met vitalistische inslag (T’Sjoen 2008, 106). De nadruk ligt op de persoonlijkheid van de dichter. Het lyrische subject heeft een sterke verbintenis met de natuur en thematiseert telkens de onkenbaarheid van het bestaan (T’Sjoen 2008, 106).

 

 

De Vree schoof als actor van het literaire veld zijn literaire opvattingen naar voren met de bedoeling zijn poëtica als normatief voor te leggen. Hij deed dit ook in tijdschriften. Eerst was hij medewerker van ‘De Tijdstroom’, vervolgens was hij stichtend redactielid in ‘Vormen’. ‘De Tijdstroom’ en ‘Vormen’ plaatsten ook het estheticisme en individualisme voorop. Ze zetten zich af tegen het humanitaire expressionisme en ethische dichters als Wies Moens en de jonge Van Ostaijen. Toch heerste er een zekere spanning tussen humanitarisme en esthetisch individualisme in ‘De Tijdstroom’. In die periode, 1930-1934, zal De Vree de voorkeur geven aan de modernistische prozaschrijvers Walschap en Roelants. In 1936 zal in ‘Vormen’ de persoonlijkheid nog meer geportretteerd worden in de kunst.

 

Midden jaren dertig was literatuur voor De Vree een middel dat herkenning en ontroering meebrengt. Het hoeft niet juist te zijn, maar het dient wel een zekere geloofwaardigheid te hebben. Literatuur staat gelijk aan identificatie en schoonheid. Hij zette zich af tegen literatuur die de actualiteit bericht, die journalistiek is. Het is niet de taak van de schrijver om te representeren (T’Sjoen 2008, 110). Hierbij sluit hij zich deels aan bij een modernistische visie die ook aansluit bij het humanitaire expressionisme dat ‘ontroering, communicatie met de lezer en ethische bekommernis centraal stelt’, (T’Sjoen 2008, 111).  Een mogelijke inspiratiebron voor De Vree zou het in 1932 verschenen  essay ‘De esthetiek der reporters’ van Marsman zijn. Die wijst namelijk ook op ‘schoonheid’, ‘waarschijnlijkheid’ en ‘reporter’. Voor De Vree is de verbeelde schoonheid belangrijk, een roman moest in de eerste plaats schoon zijn, het ethische aspect komt daarna pas, maar het is dus wel degelijk van belang bij De Vree. De Vree staat in voor een romantisch-classicistisch ideaal waar schoonheid en evenwicht van vorm en inhoud centraal staan (T’Sjoen 2008, 111).

 

devree.gif

De Vree kan een idealist genoemd worden in die zin dat een roman geen mimesis mag nastreven, maar schoonheid, ontroering en verfijning moet brengen. Toch heeft zijn poëtica ook modernistische elementen. Dat kenmerkt opnieuw de tegenstrijdigheid van zijn poëtica. ‘Vormen’ bevat ook diezelfde tegenstrijdigheid in die zin dat het blad enerzijds kiest voor een klassiek vormpatroon, maar anderzijds staan de schoonheid, beelden en klanken en de individualiteit centraal, wat modern is.

Na de oorlog zal De Vree uiteindelijk evolueren naar een avant-gardistische poëtica (Pas 2012, 10). In de jaren zestig zal hij onder andere een visuele poëzie brengen die revolutionair is op formeel vlak. In ‘Vormen’ gaat hij nog voor een traditioneel vers. Inhoudelijk opteert hij ook voor een poëzie die geen ethische functie heeft, maar na de oorlog blijkt hij dan toch verzeild te zijn in de wateren van collaboratie. Er is dus een sterke tegenstelling tussen wie De Vree was voor en na de oorlog.