Een van de doelstellingen van de expressionisten was de wereld te doorgronden door te vertrekken vanuit hun eigen gevoelsleven. Beekman noemt hen gematigde modernisten omdat ze niet helemaal breken met geïnstitutionaliseerde waarden, maar ze toch een kritische geest hadden (2010, 209). De modernistische dichters hebben een veel individuelere beleving van de werkelijkheid, in hun gedichten is het versplinterde ik aan het woord over de subjectieve werkelijkheid. Beekman merkt vaak een spanning tussen traditie en vernieuwing bij de dichters van die periode (2010, 2011). Zo hangt Marsman enerzijds het gedachtegoed van de Duitse expressionisten aan, maar anderzijds is hij ook romantisch ingesteld door zijn aandacht voor ‘mystieke verbondenheid met de kosmos, de individualiteit en zijn opvatting dat de dichter die een ziener is’ (Beekman 2010, 211). Ook Van den Bergh laat de traditie niet achterwege: hij schreef vanuit het ‘ik’ en maakte gebruik van een traditionele vormgeving die in contrast stond met de poëtica die hij verdedigde in ‘Het getij’ (Beekman 2010, 211).
‘Vormen’ schippert eveneens tussen een moderne en een traditionele opvatting. In tegenstelling tot de expressionisten zwoeren de dichters van ‘Vormen’ experimentele technieken als het vrije vers, geïsoleerde woorden en het weglaten van lidwoorden af. Het blad is op formeel vlak heel traditioneel: de dichters opteren voor sonnetten of een evenwichtige compositie met traditioneel rijm. Qua dynamiek en thematiek gaan ze echter wel de experimentele toer op. Inhoudelijk is ‘Vormen’ experimenteel door het beeld- en klankenspel dat domineert en zelfs ten koste gaat van de inhoud. Dat maakt hun poëzie soms moeilijk verstaanbaar. Ook de individualiteit staat haaks op het gemeenschapsgevoel van het expressionisme. De ‘Vormen’-dichters gaan de confrontatie aan met de traditionele vormen waarbij de vernieuwing zit in de symbiose van een traditionele vorm en een experimentele inhoud.